[Kamuis]
KAMUIS, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Ingedrukt van neus, zoodat de neusgaten naar boven gebogen staan; platneus. Kamuize geitjes zijn, bij Vond., simae capellae. Overdr.: al stooten wij ons hooft, wij moeten niet terstont kamuijs van daer wijcken. De Brune. In het fr. camus, eng. camoys. Het lat. camus wordt, door Isidor., verklaard door een nijptuig, op den neus van fiere hengsten, waarmede men hen teugelt. In het gr. ϰημος, ϰαμος, van ϰαμω, ϰαμνω, ombuigen, krommen. Camurus is krom, bij de Latijnen.