Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 439]
| |
slaende. Bijbelv. Ook wordt het van meer personen gebruikt, die in eene beslotene plaats vechten. Ook gebruikt men het van kinderen, die elkander, in eene of andere zaak, de loef pogen aftesteken: op de school kampten zij, wie best konde schrijven. E. Kool bezigt het bedr., voor betaald zetten: zo ver vergeet u niet, om 't leed aan u geschied, met leed te willen kampen. Van hier kampgevecht, kamphaan, (vechthaan) kampvechten, kampvechter, (het oude kampioen). Kampen, Ker. chamfan, neders. kämpen, deen. kämpe, hoogd. kämpfen, wallis. campa, angels. campian, middeleeuw. campire. Wachters afleiding van kam, cham, dat, in de Salische wetten, eene hand beteekent, is niet onwaarschijnelijk, naardien de eigenlijke aard van een kampgevecht was, elkander, door worstelen en wringen, onder de voet te werpen. |
|