[Kagchel]
KAGCHEL, z.n., vr., der, of van de kagchel; meerv. kagchels. Een bekend werktuig, om in te stoken. De kagchel stoken. Zamenst.: potkagchel, kagcheloven. Dit woord luidt in het middeleeuw. cugnolius, ital. coccia, zw. kakel, pool. en hoogd. kachel, boh. kachljk. Wachter leidt het af van ϰοχλειν, draaijen, Junius van cacabus, Anderen van coquere. Het is onzeker.