[Inzulten]
INZULTEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en zulten: ik zultte in, heb ingezult. Met zout of azijn inleggen: haring in pekel ingezult. Hoogvl. Men gebruikt, ter onderscheiding van inzouten, dit woord ook oneigenlijk: een vernuft, in het merg van kunsten en wetenschappen ingezult. Ingezouten zoude hier niet gebruikt willen zijn. Van hier inzulting.