[Intiegen]
INTIEGEN, (intijgen, intuigen) onz. verouderd w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en tiegen (tijgen, tuigen): ik toog in, ben ingetogen. Intrekken. Het verl. deelw. ingetogen is nog in gebruik. Spiegh. heeft intogeling, voor aankomeling in een land.