[Instuiven]
INSTUIVEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en stuiven: ik stoof in, ben ingestoven. Stuivend inkomen: zie! hoe is dat zand hier ingestoven! Met stuivend nat instorten: toen de stroom ter dijkbresse instoof. Hoogvl. Met geweld inkomen: de paarden komen instuiven. Hooft.