Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 387] [p. 387] [Inpreken] INPREKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en preken: (voor prediken) ik preekte in, heb ingepreekt. Inpraten, met vele en nadrukkelijke woorden in het gemoed brengen. Vorige Volgende