[Innaaijen]
INNAAIJEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en naaijen: ik naaide in, heb ingenaaid. Door middel van naald en draad tezamen voegen: boeken innaaijen. Door naaijen invoegen. Eenen lap in het hemd innaaijen. Door naaijen insluiten: hij had het geld, tusschen de voering, ingenaaid. Door naaijen enger maken: ik heb de mouwen eenigzins laten innaaijen. Van hier innaaijer, innaaijing.