[Inkerven]
INKERVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en kerven: ik korf in, heb ingekorven. Eene kerf in iets snijden. Ook onz., met hebben; invreten: daarentussen neep de behoefte, inkervende van dagh tot dagh. Hooft. Van hier: inkerving.