Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] [Inheemsch] INHEEMSCH, (oul. inheimsch) bijv. n., zonder trappen van vergrooting. Inlandsch: inheemsche vonk. Vond. Van in en heem, heim. Zie heem. Vorige Volgende