[Ingezeten]
INGEZETEN, z.n., m., des ingezetens, of van den ingezeten; meerv. ingezetenen. Die eene vaste woonplaats ergens heeft, een inwoner: Ingesetene van dorre plaetsen. Bijbelv. Het beandwoordt aan het hoogd. Beisitzer, welk Wacht. verklaart door zoodanigen, die in eene stad woont en leeft, zonder het burgerregt te hebben.