[Inflikken]
INFLIKKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en flikken: ik flikte in, heb ingeflikt. Een laag woord, beteekenende iets, door opflikken, inlappen. Overdr.: hij weet zich overal in te flikken, door lage vleijerij zich toegang te verwerven.