Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L (1802-1803)

Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L

(1802-1803)–P. Weiland– rechtenstatus


[Indrijven] INDRIJVEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en drijven: ik dreef in, heb ingedreven. Bedr., naar binnen drijven: koeijen indrijven. Met geweld inslaan: hij dreef den nagel er diep in. Graveren:
[pagina 364]
beelden, kunstigh ingedreeven. Vond. Onz, met zijn: het schip drijft de haven in. Van hier: indrijving.