[Inbranden]
INBRANDEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. in en branden: ik brandde in, heb ingebrand. Met een gloeijend of heet ijzer indrukken. Ingebrandde letters. Door vuur inmaken: deze figuren zijn ingebrand in de kling. Onz., door branding ineten: heete olie brandt op de huid in. Door branden in zwaarte verminderen; met zijn: die koffijboonen branden niet veel in, op het pond.