[Heug]
HEUG, eigenlijk een zelfst. naamw., bij Kil. heughe, hoghe, die het door mens, sensus, intellectus: consolatio: spes: delectatio, voluptas, laetitia verklaart. Het is bij ons, in de beteekenis van zin, genoegen, nog gebruikelijk: hij doet het tegen heug en meug. Hij drinkt tegen heug en meug.