Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Herwarmen] HERWARMEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. her en warmen: ik herwarmde, heb herwarmd. Andermaal warmen: wiens bloet zijn koets herwarmt. Vond. Van hier herwarming. Vorige Volgende