Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 278]
| |
lijns, of van het hermelijn; meerv. hermelijnen. Eene soort van wezeltje, geheel wit, behalve aan het uiterste van den staart, waar het eenigzins zwart is; levende in de noorderdeelen van Europa en Azia. Zijn bont draagt denzelfden naam; zonder meerv. Ook gelijksoortig nagemaakt pelswerk, dat met witte en zwarte vlekken verzien is. Eer men den regelregten weg naar het noorden wist, bezorgde ons Armenie zijne bonten en pelswerken: van hier draagt dit dier, naar dat landschap, zijnen naam. Voords is van hier het onverbuigb. hermelijnen, (armelijnen): het armelijne voêr. Vondel. |
|