Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Hermalen] HERMALEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. her en malen: ik hermaalde, (oul. hermoel) heb hermalen. Wederom malen. Van hier hermaling. Vorige Volgende