Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Herkennen] HERKENNEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. her en kennen: ik herkende, heb herkend. Weder kennen. Zoodra hij zijnen naam noemde herkende ik hem aan zijne gelaatstrekken. Van hier herkenning. Vorige Volgende