[Hereenen]
HEREENEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. her en eenen, dat buiten zamenst. niet in gebruik is: ik hereende, heb hereend. Weder vereenigen. Waarom hereent hij den band van ziel en lighaam niet? Frantzen. Ook hereenigen, waarvan hereeniging.