[Heinde]
HEINDE, bijw. van plaats. Nabij. Toen zij van heinde en veer geschenken brogten. Vond. Heinde en ver gaan; waarvoor Poot zegt: zijdt en veer. Bij Kiliaan hende. Vond. zegt: wat hier om heind was of omtrent; waarvoor wij nog, schoon gebrekkelijk, hooren zeggen: gij zijt er hen of omtrent niet bij. Oul. zeide men ook heinde bij, voor digt bij. Hooft gebruikt den vergelijkenden trap: zommighe heinder, zommighe veerder. Ook den overtreffenden: 't heinste aan Maastricht.