verstand en hart spreken. Van harte, opregtelijk. Iemand van harte lief hebben; dit heet ook: uit grond des harten. Ter harte. Iets ter harte nemen, behartigen. Deze uitdrukking is nog een spoor van het vr. geslacht, waarin dit woord, bij de Ouden, voorkomt. Hooft bezigt zijn hart eten, voor grooten spijt over iets hebben. Verkleinwoord hartje, om de genegenheid uittedrukken: mijn hartje! Ook zegt men, in het hartje, voor, in het midden, of in het beste gedeelte: in het hartje van den nacht. In 't hartje van de Mei. Moon. Van hier hartelijk, hartelijkheid, hartig. Zamenst.: hartader, harteleed, harteloos, hartelust, hartenet, hartvang, doodlijke flaauwte, hartewee, hartzeer, enz.
Hart, hoogd. Herz, Isidor., Ker., Otfrid. herz, Ulphil. hairto, angels. heort, eng. heart, neders. hart, deen. hierte, zw. hjerte. Hiermede heeft vele gelijkheid het gr. ϰαρδια, ϰηο, lat. cor.