[Hars]
HARS, z.n., vr., der, of van de hars; zonder meerv. Een klevend sap, dat uit eenige boomen vloeit. Sommigen verkiezen het onz. geslacht, gelijk ook in geheele streken van ons Vaderland het hars gehoord wordt. Halma, Pieterson en anderen stellen het vrouwl. Van hier harsachtig, harsboom.