[Harpoen]
HARPOEN, z.n., m., des harpoens, of van den harpoen; meerv. harpoenen. Een werktuig, bij de walvischvangst gebruikelijk, eene werpspiets, met weerhaken verzien, die aan eene lijn gebonden, den visschen in de huid geworpen wordt. Van het gr. ἁρπη, eene kromme sikkel, een klaauw, een haak. Van hier het bedr. w. harpoenen, met den harpoen treffen, en harpoener, iemand, die dat doet, waarvoor Zorgdr. harpoenier heeft. Zamenstell.: harpoenstok, harpoenwond.