[Gevolg]
GEVOLG, z.n., o., des gevolgs, of van het gevolg; meerv. gevolgen. Al, wat uit eene zaak voordvloeit, dat op dezelve als onmiddellijk volgt. Wanneer men jong is, ziet men het kwaad, gemeenlijk, voorbij; maar, naderhand, betreurt men de rampvolle gevolgen der losbandigheid. - Dat zal droevige gevolgen naar zich slepen. - Hier uit trek ik dit gevolg. - Bij gevolg, daarom. In gevolge, uit hoofde. Ik kom, in gevolge mijner