Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] [Gestoot] GESTOOT, z.n., o., des gestoots, of van het gestoot; zonder meerv. Aanhoudende stooting. Zie stooten. Vorige Volgende