[Gesneden]
GESNEDEN, verl. deelw. van snijden. Gesneden brood. - Dat is voor hem gesneden brood - hij kan zich, gemakkelijk, door die zaak heen redden, hij kan dien gewonen arbeid ligt doen; in de dagelijksche taal. Hij gelijkt hem, als ware hij uit zijn aangezigt gesneden - hij gelijkt hem volmaakt. Een gesnedene, zelfst. gebruikt, voor iemand, die ontmand is.