[Geraken]
GERAKEN, onz. w., gelijkvl. Ik geraakte, ben geraakt. Verkrijgen: na veel zoekens, ben ik eindelijk aan een huis geraakt. - De waren zijn aan den man geraakt, zegt men, als men slechte waren heeft verkocht. - Dat meisje geraakt nog wel eens aan den man, hoort men, in de dagelijksche taal, voor: eens trouwt zij nog wel. - Komen: hij geraakt in ongunst. Vervallen: hij zal, dus doende, aan den drank geraken. - Op eene droogte, met het schip, geraken. - Uit zijn doen geraken, arm worden. In vele spreekwijzen gebruikt men ook het enkele raken.