[Geneugte]
GENEUGTE, z.n., vr., der, of van de geneugte; meerv. geneugten. Vermaak: hij kent de geneugten dezes levens. Sommigen spellen het meerv. met eene s, geneugtens, als, onder anderen, M.L. Tijdw. geneugtens, die uw staat naar lijf en ziel volmaaken. Dit is niet natevolgen.