Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] [Gemetsel] GEMETSEL, z.n., o., des gemetsels, of van het gemetsel; zonder meerv. Eene aanhoudende metseling; ook metselwerk. Zie metselen. Vorige Volgende