[Gedwee]
GEDWEE, (bij Kil. dwee, gedwee, ghedwaeij, gedweeghsaam) bijv. n., gedweeer, gedweest (meer gedwee, zeer - meest gedwee). Zacht, buigzaam: dat schoenleer is heel gedwee. Ook gedweeg: een gedweege huid. Oud. Overdr., zachtmoedig, gehoorzaam: mijn zoon is zeer gedwee. - Iemand gedwee maken. Van hier gedweeheid.