[Gedrogt]
GEDROGT, z.n., o., des gedrogts, of van het gedrogt; meerv. gedrogten. Eigenlijk een bedrieglijk verschijnsel, een spooksel, welk de ontstelde verbeelding zich afzigtig afmaalt: op het gezigt van dit helsche gedrogt, werden zij bleek, als de dood. Voords een wanschepsel, zoo als de fabelleer van den driehoofdigen Cerberus, de Sphinx enz. beuzelt: dit menschverslindende gedrocht. Vondel. Een groot zeedier, voor zoo ver het schrik aanjaagt: zij doodden van verre het gedrogt, met werpspietsen, toen het den rug uit de golven verhief. Van hier schrikgedrogt, wangedrogt, gedrogtelijk; van driegen, bedriegen.