[Geboorte]
GEBOORTE (moesogot. gabaurtha), z.n., vr., der, of van de geboorte; meerv. geboorten. De toestand, wanneer een mensch, of dier, uit de baarmoeder, ter wereld komt, geboren wordt: hij stierf, drie uren na zijne geboorte - het hoofd des kinds staat lang in de geboorte. Afkomst: de, thands, regerende koning is een vreemdeling van geboorte - ik ben een amsterdammer van geboorte - hij is, van geboorte, uit Frankrijk. Aanzienlijke afkomst: hij is een man van geboorte. In de beteekenis van geslacht, heeft het ook, naar den bijbelstijl, een meerv. Dit nu zijn de geboorten van Perez. Overdragt., het beginsel van eene zaak: het was noodig, dat men dit oproer in zijne geboorte smoorde.
Schoon hier het voorzetsel ge, en de uitgang te is, als in geboomte, gebloemte, geboefte, enz. is het geslacht evenwel vrouwlijk, omdat het woord, naar den aard zijner afleiding, geheel van zoodanige verschilt, als zijnde hetzelve van het verl. deelw. des werkwoords baren gevormd. Van hier geboortig. Zamenstell.: misgeboorte, nageboorte - geboortedag, geboortedicht, geboorteplaats, geboortestad, geboortester, geboorteuur, enz.