Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gagelen] GAGELEN (gaggelen), onz. w., gelijkvl. Ik gagelde, heb gegageld. Een woord, waarmede men het gekakel der ganzen nabootst. To gaggle bij de Engelschen. Vorige Volgende