[Fleer]
FLEER, bij Kil. fleere, z.n., vr., der, of van de fleer; meerv. fleeren. Een slecht, lui vrouwmensch. Dit woord wordt, met eenige verandering, nog in de gemeenzame verkeering gebruikt, fleerij, en ook flerrij: wie zou zich met zulk eene fleerij (flerrij), inlaten?