[Fazant]
FAZANT, faizant, z.n., m., des fazants, of van den fazant; meerv. fazanten. Fazantvogel. Wil men de geslachten naauwkeurig aanduiden, dan is het manlijke fazanthaan, en het vrouwlijke fazanthen. Zamenstell: fazanthok, fazanthouder, fazantjagt, fazantwachter.
Hoogd. Fasan, pool. fazyan, eng. pheasant, deen. fasan, ital. faggiano, lat. phasianus, middeleeuwsch fasanus, faxanus. Hij is van de rivier phasis naar Europa gebragt, van waar hij ook zijnen naam ontleend heeft.