[Evenaren]
EVENAREN, bedr. w., gelijkvl. Ik evenaarde, heb geevenaard. Eigenlijk, gelijk maken, als evenen, effenen, doch in het gebruik, is iemand evenaren, zich aan iemand gelijk maken, of aan iemand gelijk zijn: gij evenaart hem in de kennis der taal - ach dat ik u in deugd evenaarde! Een schrijver, dien men als een model in iets voorstelt, moet door geen anderen, in die zaak, geevenaard worden. N. Bydragen. Van hier evenaring.
Van evenaar, evener, evenen, d.i. effenen. Evenen komt nog, in dezen zin, bij Camph. voor: en event sijnen standt met aller menschen leven. En event ons de tijden der vrolijkheén den uren van het lijden, d.i. maak de tijden enz. gelijk aan de uren enz.