Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Erts] ERTS, z.n., m., van den erts, meerv. ertsen. Allerlei bergaarde, of steen, welke eenig metaal, of halfmetaal in zich bevat: gouderts, zilvererts, kopererts enz. Zich vergapen aan korintischen erts. Vond. Ertsrijk, dat veel erts heeft. Vorige Volgende