[Erfgenaam]
ERFGENAAM, z.n., m., des erfgenaams, of van den erfgenaam; meerv. erfgenamen: 't regt van den wettigen erfgenaam. Hooft. Van eene vrouw sprekende is het vrouwl.: de erfgenaam - zoo leeft Gustavus in zijne eenige erfgenaam. Vond. Sommigen schrijven erfgenaam manl., maar erfgename vrouwl.: ons erfgenaame en dochter. Vond.
Oul. schreef men erfnaam, d.i. een persoon, of ie-