[Eendragt]
EENDRAGT, z.n., vr., der, of van de eendragt, zonder meerv. De overeenstemming van wenschen en begeerten: daar werd met wondere eendragt gevochten. Hooft. Van een en dragt, van dragen. Deze benaming schijnt ontleend te zijn van lastdieren, die den opgelegden last gelijkelijk dragen. Van hier eendragtig, eendragtigheid, eendragtiglijk.