[Eekhoren]
EEKHOREN, eikhoren, inkhoren, allen in gebruik. Z. n., m., des eekhorens, of van den eekhoren; meerv. eekhorens. Zeker viervoetig gedierte. Het verkleinw. eekhorentje. De eerste helft dezer benaming stamt zeer waarschijnlijk van eek, eik, af, zijnde het eikenbosch de plaats, waar dit dier zich gewoonlijk ophoudt. De oorsprong der laatste helft is nog duister.