| |
| |
| |
Voorberigt voor het derde stuk.
In den algemeenen konst- en letterbode, voor het jaar 1802, No. 5, bl. 66 enz., vindt de Lezer een berigt aangaande de ernstige pogingen onzer Taalkenneren, ‘om, ware het mogelijk, de spelling onzer moederspraak eens eindelijk op eenen bepaalden en vasten voet te brengen; gelijk ook van derzelver onderlinge overeenkomst omtrent deze en gene voorname punten, en eene opgaaf van de reeds gemaakte bepalingen desaangaande.’ Eenigen dezer bepalingen, die den grond onzer taal niet ondermijnen, en voornamelijk op eene onderlinge afspraak rusten, heb ik, om eene gelijke spelling te helpen bevorderen, in dit Deel mijns Woordenboeks gevolgd, en zal van dezelven verder gebruik maken. Zij strekken zich uit tot de inlassching en uitlating van eene letter, welluidendheidshalve, als: zwaarder, hoorder, enz. voor zwarer, hoorer, enz., gebeurtenis, verbindtenis, enz. - schielijk, voor schierlijk; terwijl ik in thans, althans, enz. geene meerdere welluidendheid, dan in thands, althands, enz. bespeurende, de laatste schrijfwijs
| |
| |
blijf volgen: als mede tot de tusschenvoeging van de zachte e, in al de, daar, opgegevene voorbeelden, terwijl ik voor oorspronkelijk, aanvankelijk, enz. oorsprongelijk, aanvangelijk, enz. blijf verkiezen, gelijk ook andwoord, voor antwoord.
De, in het boven genoemde weekblad, opgegevene bepalingen ten aanzien van de vokaalspelling - de verdubbeling van de a - het verwisselen van de v en z met f en s, - van de d als sluitletter - van de g in bragt, klagt, enz. - van de spelling met ch - van nog en noch, ligt en licht - van dt in gij vindt, wordt, en hij vindt, wordt, enz. - van de dubbele medeklinkers en klinkers, in ligchaam, lagchen, maar juichen, huichelen - gloeijen, vloeijen, enz. - al deze bepalingen komen reeds in mijne Inleiding voor, en kunnen, daar, nader beredeneerd gevonden worden.
Ik zal, op de beoordeeling van het tweede stuk mijns Woordenboeks, in het weekblad, algemeene Konst- en Letterbode, voor het jaar 1801, No. 41 en 42 voorkomende, voor het tegenwoordige, niet andwoorden, noch dezelve wederleggen, waar zij wederlegd zou kunnen worden; zij bevat gegrondde, maar ook vele ongegrondde bedenkingen; voor de eerste bedank ik den Recensent welmeenend, en zal er, in het vervolg, het noodige gebruik van maken; en ter wegneming van de laatste zal ik thands en nimmer tegenbedenkingen aanvoeren, tenzij de Recensent, in zijne beoordeeling van dit derde stuk, mij hiertoe mogt noodzaken.
| |
| |
En hier zou ik mijn voorberigt derhalve kunnen eindigen; maar denkende aan de moeite, welke mijn Recensent telkens neemt, met het opmaken van eene lijst van overgeslagene woorden, welke woorden, echter, buiten het oogmerk, waarmede ik dit Woordenboek heb aangevangen, en dus buiten het vak eener regtstreeksche behandeling, vallen, heb ik geoordeeld, hem, door eene opgaaf van velen zulker woorden, daarvan te moeten overtuigen, dat ik dezelven, willens en wetens, overgeslagen heb; waaraan hij altoos nog schijnt getwijfeld te hebben, dewijl, anders, de mededeeling van zulk eene breede lijst niet te pas kwam; terwijl ik hem openlijk dank zeg voor de mededeeling van die woorden, of beteekenissen van woorden, welke in mijn plan vielen, en echter mijne aandacht ontslipt zijn. Ik herhaal thands, dat ik bedoeld heb, alleen de meest in gebruik zijnde woorden in mijn Woordenboek optenemen, en het tegenwoordig schrijvend en sprekend Publiek daardoor eenigzins te hulp te komen. In de boven genoemde beoordeeling van het tweede stuk mijns Woordenboeks, zegt de Recensent, dat ik evenwel bedoeld moet hebben, eenige verouderde woorden in mijn werk optenemen, dewijl ik, in mijn voorberigt voor het tweede stuk gezegd heb: ‘nu gedoogt mijn plan niet, om al deze verouderde woorden optegeven.’ Wel nu, dat is ook zoo; ik heb eenige verouderde woorden opgegeven, niet, opzettelijk behandeld, maar van ter zijde aangevoerd, wanneer, in het vervolg, bij de behandeling van
| |
| |
een ander woord, daarheen moest gewezen worden; of, wanneer een verouderd, bij het tegenwoordig schrijvend Publiek in onbruik geraakt, woord, in het eene of andere gedeelte van ons Vaderland, onder het gemeen, of op het platte land, nog gehoord werd. Maar heb ik, omdat ik eenige verouderde woorden in mijn werk heb opgenomen, mij zelven in de verpligting gebragt, om al zulke woorden optenemen? Dat kan ik niet zien. En nu verklaar ik hier nogmaals, dat ik deze gevolgtrekking niet toegeef - dat ik nu en dan van een verouderd woord gewag maak, en verder zal maken, zonder daardoor gehouden te willen zijn, om alle verouderde en in onbruik geraakte woorden te behandelen. En wil mijn Recensent nu voordgaan met eene breede lijst (mijn zalige Leermeester en Vriend J.J. Schultens zou gezegd hebben eene zwijdig groote lijst) van zoogenoemde overgeslagene woorden optegeven, ik kan daartegen niets doen, dan alleen verklaren, dat die verouderde woorden opzettelijk door mij achtergelaten zijn, en dit toonen, door eene korte opgaaf van eenige derzelven. Bij voorbeeld:
EECHENIS, Eeghenisse, inguen. Kil. Daerna doorboort ze hem zijn slinke eechenis. Vond. Virg. |
EENKELEN, van de stem. Six van Chand. |
EENOOGEN, om schat. Spieg. |
EENRINS, Spieg. Hertsp. 11, 381. |
EENTRAMPING, Oudaen, vert. Agripp. |
EERACHTIG, Veneratio. J. Oud. R.M. 1723. bl. 110. |
| |
| |
EERE SPREKEN, iemand, laudare. Spieg. |
EGEN, behooren, Old. Amst. Landr. B. III. § 62. |
EGHENEN, ornare. Kil. |
EINDTHOUDEND, pervicax. Hooft, Tac., bl. 24.: als zij aan Tiberius besteedt was, ruide haar de eindthoudende ooverspeelder (pervicax adulter) op. Zoo ook eindthoudenheit, Ned. Hist., bl. 4. |
ELLEWAERT, alibi. H. de Gr. |
ENCK en ESSCHE, eene vlakte, uit bouw- en weilanden bestaande. Zie D.A.O.M. 2 D. bl. 184. |
ERBIEDEN, aanbieden. Hooft Hist. |
ERFGEER, Erfgenaam. Spieg. |
ERVOELEN, geraakt zijn. Hooft, Hist. Bij denzelven ervoelenis, voor gevoeligheid, en ervoeliglijk, voor gevoeliglijk. |
FAAL, FAALGREPEN, Faaltreden, misslagen. Om de faal door te laten slaan. Hooft. Hist. 464. Breder., opdr. van 't m.: dan sal ick ghenoegh van mijne dwaelstreecken en faelgreepen ontschuldight sijn. Zie ook Camph., ps. 18. vs. 16, - 142. vs. 5. |
FAKKEN, grijpen. Hooft. |
FARWEL, ramp, malum. Kil. |
FASEL, embryon, Kil. |
FASELEN, agitare. Kil. |
FATEREN, nugari. Kil. |
FATSEN, scheepsw.: hij is op de fatsen, op den loop. |
| |
| |
FLIJ, fel, Jonckt. |
FONK, in de fonk zijn, turbari, tumultuari, in perturbatione esse, bij Kil. Holp het de Konstenaars in de fonk. Hooft, Hist. bl. 962. |
GAALIJK, aptus. Hooft, Hist. bl. 273.: de gaalijke aankomste enz. Zoo ook gaalijkheid, facilitas: mits de gaalijkheit van 't vlakke veldt hem den wegh afwinnende. Tacit. bl. 266. |
GAERDRAGEN, colligere. Vond. Hipp., bl. 50. |
GABBEREN, Hooft, Hist. bl. 1170. |
GACHELEN, Hooft, Hist. bl. 1170. |
GALEN, haken. Schatk. der Phil. en Poëten, op de Peoenkamer te Mechelen; bl. 140.: naer leeringhe galen. |
GAS, GASSE, straat, of steeg. Hooft, Tacit., bl. 217.: door de gassen der stadt. Zoo gashoek, bij denzelfden. |
GASTEBODE, convivium. Hooft, Tacit., bl. 180.: Hij heeft - eenen beker eischende, de gewoonlijke wijze van gastebooden gehouden. Kil. heeft gastbodt, convivium. |
GEISER, Geneesheer, en geising, genezing. Six van Chand. bl. 3, 113, 475. |
GEGALP, Camph., Ps. 94 vs. 2: en door haers stems sterckluijdende gegalp. |
GEKNOCHT, connexus. Hooft. Tacit., bl. 6.: landtschappen, vlooten, alles aan elkander geknocht. Kil. heeft knochten, knoopen, nectere. Verknochten is nog gebruik. |
| |
| |
GELAAT, veel gelaats (vertooning) van iets maken. Hooft, Hist. |
GEPLENSCHT, permixtus. Hooft, Tacit.: die in den laatsten toeleg niet geplenscht hebben. |
GESTROIJTHEIJDT, Hooft, Hist., bl. 2. |
GETEESD, Hooft, Tac., bl. 15.: de geteesde, getornde en half doode. Het lat. heeft convulsus. Kil. heeft teesen, carpere, vellere, vellicare, trahere. |
GEVOLGHSAEM, volgzaam. Hooft, Hist. bl. 1. |
GIGAGEN, bij Kil. niet te vinden: het gigagen der Toneelschenderen. Vond. |
GRANEN, Six v. Chand., bl. 34. |
GREIDEN, GREIJEN, behagen: ghij tuicht oock zonder spreken, dat u die preke walgt, of immers niet en greit. J. de Deck. Rijmoef. Zoo ook misgreiden: oft hem aanstaet, oft misgreijdt. Gesch. |
GREIJEN, plorare. Moeder, zeit hij, waerom schreit gij, waerom greit gij op mijn lijck. Vond. Poëz. D. II., bl. 40. |
GUWEN, geeuwen. Spieg.: daar guwt na schaduw taert en vla, met open mond Ook Vond. Virg. |
HADER, kijverij. Spieg., Mengeld., bl. 288. |
HAK, smaad. Spieg. |
HAKKELEN, kijven. Oudaen. |
HANDWIJLSCH, handwijlsche tijt van zijn vliende leven. Vond. |
HEERSHEID, heerschappij. Spieg. |
| |
| |
HEILHEILIG, sacrosanctus: hoe hij als heilheiliger was. Hooft, Tac. 119. |
HERSTEN, torrere, ook herdsten, bij Kil. en bij Vond. Hierus. II. 24. |
HERSTICHTEN, reparare: hersticht zijne krachten. Hooft, Tac. 39. |
HERUITBENGELEN, proturbare: en bengelt den onweetenden en verbaasden Gotarzes heruit. Hooft, Tac. 168. |
HESLIJK, deformis: plaatzen, heslijk voor ooghen en gedachten. Hooft, Tac. 27. |
HIETENDOEN, (een) waarschijnlijk voor slaaf. Hooft, Hist. bl. 127. |
HIL, HILLE, bij Kil., collis, locus altus: dus, om 't lijf te bergen, liepenze na een hoogen hil. Gabbema, Nederl. Watervl., bl. 242. |
HODEN, testiculi, bij Kil. - Van hier hodenloos, eviratus, hodenbreuk, hernia. |
HOTWEG, weg, die zijdelings afgaat. Spieg. B. IV. 178. |
HUIVEN, ophullen, bedriegen: meijnt Ghij mij te huyven. Coornh. Ketters. wer. 56. |
|
|