| |
| |
| |
Op het huwelyk, van den heere Johan Gerard Bosch, heer van Essenstein.
En jongkvrouwe Maria Cornelia Achtienhoven.
Ik Zing, (schoon stamelend') het soet der Huw'lyks min,
Het heil dier hartstocht! daar twee Zielen in een zin
Den een des ander's vreugd met blydschap komt beöogen,
't Zy my gegunt Heer Bosch U myn gering vermoogen
Te Offeren tot een blyk van Dank-erkentenis,
Voor al de gunst die my door U beweezen is.
Wat vreugd Heer Bruidegom! gy zult na lang verlangen,
In 't eind' Uw's hartenwensch Uw schoone Bruid ontfangen;
Gy zult in 't eind tot loon van uwe Liefde en Trouw,
Genieten het bezit van zulk een waarde Vrouw;
Wien's hart gy door Uw' Min tot wedermin bewoogen,
Uw' hoop bezeg'len zag door 't lonken van haar' oogen.
| |
| |
Gy werpt met reden nu al uw geleên verdriet,
En zorgen van U af, en denkt nu anders niet
Als om Uw' Ziel's Voogdes te omhelzen en in' t kussen,
In haaren zagten schoot Uw' zuivre vlam te blussen.
Gelukkig Bruidegom! nu denktge aan 't Koopgewin,
Nog 't heerlyke Essenstein! Mariendaal waarin
Ge Uw vreugd en voordeel vind kan U thans niet bekooren,
Geen aards vremaak kan U in 't streelend denkbeeld stooren,
Vervult door 't zoet gezigt waar uit de liefde straald
Van U ô schoone Bruid! die als een Zonne praald,
En door 't bevallig schoon Uw Bruidegom deed blaaken;
Die 't heerlyke oogenblik met blydschap ziet genaaken,
Dat hem de wellust schenkt het zoet daar hy naar haakt.
'k Zie (zoo ik 't zeggen mag) 't genoegen dat gy smaakt
In deezen Staat, ik zie 't uit Uw bemin'lyk weezen,
En schoon gy 't veinsd, zelf uit dat veinzen kan men 't leezen:
Het oog ontdekt den grond van 't hart door stomme taal,
Ja 't vergenoegen schynd in deeze Bruiloft' s Zaal
Elk's hart tot gulle vreugd en blydschap op te wekken,
Uw Maagschap ziet verheugd ô Bruid! Uwe Echt voltrekken,
| |
| |
Een yder stemd Uw' keur en roemd Uw wys besluit;
Misgunnende Heer Bosch geenszins zoo schoon een buit.
Uw Vader zelfs verjongd, wyl Uw' geliefde Moeder
Met Uwe Zusters en Uw' deugdelyken Broeder
Hun onderling vermaak vertoonen op 't gezigt.
En gy Mevrouw; die steeds de Moederlyke plicht
Voor 's Bruigoms eerste Jeugd, (die gy te saam aanvaarde
Met zyn Heer Vaders hand) altoos gelyk een waarde
En teed're Voedster hebt betracht met zorg en vlyt,
Wat vreugd voor U als gy nu weer gekoomen zyt
In de oude Aartsbisschops Stad, die uitziet met verlangen
Om U en 't lieve Paar in haare Vest te ontfangen,
Daar ge in 't beschouwen van hun onderling geluk,
Uw' daagen slyten moogt, bevryd van ramp en druk.
Hoe juicht de Lek! die uit den Rynstroom voortgesprooten,
Het heerlyke Essenstein in luister komt vergrooten,
De klaare Vechtstroom die met zyn steeds kabb'lend nat
Het schoon' Mariendaal al bruischende bespat;
Schynt vrolyker dan ooit te vlieten langs zyn boorden,
Verwagtende nu haast in deez' vermaakelyke oorden:
| |
| |
Dat zig dit lieflyk Paar koomt spieg'len in hun Vloed.
Ja schoone Hoven zie eerlang Uw Heer te moet,
Die als de Zomer Zon Uw' luister aan zal kweeken,
Zyn schoome Ega door Uwe aangenaame streeken
Gelyk een Galathé zal leiden by de hand,
En koutende doen zien hoe 's Ovens gloënde brand
De weeke Kleistof kan tot harde steenen maaken,
En haar erinnerd hoe zyn' liefdens gloed door ' t blaaken
Haar eerst onbuigzaam hart in 't eind vermurwen kon;
Of zittende in het groen (de heete Middag zon
Ontweeken,) onder 't loof der schaduwryke Boomen,
Daar duizend Voog'len haar om stryd verwellekoomen,
Door 't lieflyk' zang geluid, of op een Veld Tapyt
Van Bloemen, geschakeerd...... maar hoe! 't is meer dan tyd,
Te rug myn Zangeres, keer, naar de Bruiloftszaale,
De Nanacht spoed, zie reeds de Sterren aan het daalen;
Des Bruidegoms geduld is lang ten eind gebragt.
Wel aan dan deugdryk Paar! gaa, daar de Liefde U wagt,
Gaa Bruidegom, gaa heen; daar U de Minne Goden
Tot loon van Uwe Trouw, tot kuische weelde nooden,
| |
| |
Daar zuiv're wellust zelfs U heeft het Bed gespreid.
De blydschap noodigt U daar tot een Liefdens stryd,
Waar uit wy hoopen dat (eer nog dit Jaar zyn daagen
Geëindigt heeft,) gy zult de zegetekens draagen,
Als Achtienhoven U Uw' Huw'lyk's min ten loon,
Den aanwas Uwer Stam zal toonen met een Zoon;
Dan zien wy weer met vreugd Uw Oud Geslacht herleeven,
En 't haast verstorven Bosch weer nieuwe Telgen geeven;
Den Bloei herbooren, daar wy wenschen Jaar op Jaar
De Vrugten van te zien, en dat gy met malkaar
Altoos des Hemels zorg ziet voor Uw' welstand waaken,
Waar door Uw' Zielen meer en meer in Liefde blaaken,
Op dat gy met dat Schild gewapend alles tart,
De Deugd de beste schat, bewoone steeds uw hart,
Tot dat d'Alzegenaar U 't aards geluk doet derven,
En U zyn Zalig Ryk het hoogste Goed doet Erven:
Om daar in beter Vreugd, geen Sterveling bekent,
Voor Eeuwig weer verëend te leeven zonder End.
|
|