Het vierregelig gedicht in de Nederlandse letterkunde sinds de Renaissance
(1947)–J.D.P. Warners– Auteursrecht onbekend
[pagina *1]
| |
StellingenI
Het kwatrijn is een grondvorm van de indo-germaanse poëzie.
II
Leopolds ‘Perzische’ kwatrijnen hangen onderling ten nauwste samen.
III
Ten onrechte meent Dr G.C. van Niftrik, dat de Perzische kwatrijndichter het openbaringsbegrip niet kende. Het door hem als bewijs aangehaalde kwatrijn is losgemaakt uit het brede verband van de overige kwatrijnen. Dr G.C. van Niftrik: Kleine Dogmatiek, Nijkerk, z.j., p. 29.
IV
Litteratuurgeschiedenis is een historische wetenschap: een litterair oordeel is derhalve in de litteratuurgeschiedenis niet op zijn plaats.
V
Litteratuurgeschiedenis en litteratuurwetenschap hebben wel ten dele eenzelfde studieobject, maar dienen een geheel eigen methode te aanvaarden.
VI
De litteratuurwetenschap dient uit te gaan van het beleven van een kunstwerk: derhalve kan zij zich niet bezig houden met die litteraire producten, welke nog slechts historische betekenis hebben.
VII
Als Dr S. Dresden constateert, dat zijn litteraire beschouwingswijze, welke gebaseerd is op de existentiefilosofie, niet kan gelden | |
[pagina *2]
| |
voor de muziek van Mozart, verliest hij uit het oog, dat een litteraire beschouwingswijze uitsluitend van toepassing kan zijn op de litteratuur. Dr S. Dresden: Existentiephilosophie en literatuurbeschouwing, Amsterdam, 1946 p. 22.
VIII
In Hoofts Warenar, r. 688, wordt de spot gedreven met de uit Brabant geïmporteerde luxe.
IX
W.B. Vondeluitgave, dl. V, p. 592, r. 69, doelt niet, zoals De Vooys het ter plaatse geeft, op de prent, waarop dit gedicht betrekking heeft.
X
Ten onrechte betrekt Molkenboer (W.B. Vondeluitgave, dl. V, p. 629, r. 288) in hem op Gods werken naar binnen door de Heilige Drievuldigheid.
XI
Ten onrechte beweert van Ginneken, dat Boutens de lidwoorden vaak weglaat, omdat ‘de, het en een hem allemaal veel te scherp omschreven, veel te koele, ruwe werkelijkheid (zijn)’ en dat dit weglaten een ‘minderen der realiteit’ en een grotere vaagheid tengevolge heeft. Jac. v. Ginneken: De taaltechniek van P.C. Boutens, Studiën, Jan. 1919, p. 13.
XII
De conclusie van Prof. Dr Z.W. Sneller, dat ‘immanente zinduiding (van de geschiedenis) niets anders (is) dan erkenning van de zinloosheid der geschiedenis’, is door de aangevoerde argumenten niet aannemelijk gemaakt. | |
[pagina *3]
| |
Prof. Dr Z.W. Sneller: De zin der geschiedenis, p. 27, in De zin der geschiedenis, Wageningen, 1944.
XIII
De ideeën van Michel de L'Hospital aangaande de godsdienstige verdraagzaamheid, door hem verdedigd in zijn politieke redevoeringen, zijn al te zeer veronachtzaamd bij de bestudering van de Franse geschiedenis der zestiende eeuw.
XIV
Het onderwijs in de moderne poëzie op de middelbare scholen blijft, paedagogisch, een onoplosbaar probleem. |
|