Vriendenzangen tot gezellige vreugd
(1801)–Adriaan Loosjes, Jan van Walré– Auteursrechtvrij
[pagina II]
| |
laat ons dien grooten wijsgeer roemen,
dien schrand'ren abderiet,
die lagchte om kwelling en verdriet;
ja, laaten wij ons volgers noemen
van democriet!
| |
[pagina III]
| |
[pagina V]
| |
Aan schoonheid deugd en vreugd.
't Is U, o drie Bevalligheden,
Vriendinnen van rechtschapen zeden,
Leidsvrouwen der beschaafde Jeugd!
't Is U, dat we onze Liedren wijden,
Die streelen, stichten of verblijden:
Ontvangt ze, o Schoonheid, Deugd en Vreugd!
| |
[pagina VI]
| |
o Schoonheid! Goddelijk verheven,
De Geest, door uw gevoel gedreeven,
Bespeurt een rein, een Hemelsch vuur;
Die gloed doet hem iets edels poogen;
Hij volgt, steeds met uw beeld voor oogen,
Den zagten omtrek der Natuur.
Wat hart, hoe koel, zou niet verwarmen,
Wanneer, in uw bekoorlijke armen,
o Schoonheid, aller eedlen lust!
De reine Deugd, nog onverbasterd,
Door dwaaze snoodheid slechts gelasterd,
Als uwe Tweeling-Zuster rust.
| |
[pagina VII]
| |
Wie voelt het hart niet sneller kloppen,
Wie kan een vrolijk lied verkroppen,
Als Gij, o Vreugde! ons tegendanst,
En, zo bevallig als de roozen,
Die op uw glansrijk aanschijn bloozen,
Uw Godlijk Zusterpaar bekranst.
Verheven Trits Bevalligheden!
Slaat de oogen minzaam na beneden;
Zijt met den wil, hoe zwak, voldaan;
Voor U was 't, dat deez' Liedren klonken....
Jaa! Deugd en Schoonheid zien wij lonken....
En Vreugde neemt ze lachende aan.
| |
[pagina VIII]
| |
Omnibus hoc vitium est cantoribus, inter amicos Horath Satyra III. Lib. I. Volgens de vertaaling van B. Huydecoper: 't Is een gemeen gebrek bij zangers onzer dagen,
Dat zij nooit zingen, als men 't hen vooraf wil vraagen.
|
|