Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– Auteursrechtvrij
[pagina 470]
| |
Hertoge Filips, die, na den slag by Brouwershaven, eenigen tyd noodig hadt, om orde op de Regeeringe van Zeeland te stellen, en om de gunst der Landzaaten te winnenGa naar voetnoot(x), gaf haar gelegenheid om het beleg van Haarlem te onderneemen. Filips hadt de bewaaring deezer Stad toevertrouwd aan Roeland van Uitkerken, eenen Vlaaming; en dezelve, zo wel als verscheiden' andere Steden, van uitlandsche bezetting voorzien. Jakoba, sedert eenigen tyd, de Stad Alkmaar en de Kennemers hebbende weeten te winnen, zogt zig van hunne hulp te bedienen, om Haarlem te bemagtigen. Zy hadden voorheen Filips als Ruwaard ingehuldigd; doch nu, te onvrede over de lasten, die hy hun deedt opleggen, tot betaalinge van de Soldye zyner vreemde KnegtenGa naar voetnoot(y), hadden zy zyne zyde verlaaten, en Vrouwe Jakoba plegtiglyk onderstand beloofdGa naar voetnoot(z). Ook vertoonde zy zig zo dra niet, in persoon, in Kennemerland, of de Kennemers, van eenige Waterlanders en Westfriezen verzeld, trokken, in merkelyken getale, op, om Haarlem te beleggen. Zy hadden zig, eenigen tyd geleeden, nog eens voor deeze Stad vertoond, en dezelve zo zeer benaauwd, dat Gaasbeek en Uitkerken genoodzaakt waren geweest, hun alle de breuken kwyt te schelden, in welken zy, tot hier toe, gerekend werden vervallen geweest te zyn. Hier | |
[pagina 471]
| |
van waren hun Brieven verleend, en Filips zelf hadt 'er zyne toestemming aan gegeven. Doch nu sloegen zy zig, met Vrouwe Jakoba aan 't hoofdGa naar voetnoot(a), in Grasmaand des jaars 1426, andermaal voor de Stad nederGa naar voetnoot(b). De aankomst van Jan, Zoon van Roeland van Uitkerken, aan 't hoofd van zeven of agthonderd Vlaamingen, waar by zig veele Leidsche, Amsterdamsche en andere Poorters gevoegd hadden, noodzaakte Jakoba egter, 't beleg, spoediger dan zy gedagt hadt, op te breekenGa naar voetnoot(c). Zy trok hem te gemoet, en sloeg hem, niet verre van AlfenGa naar voetnoot(d). Men vindt, dat 'er, van de Kabbeljaauwsche zyde, omtrent vyfhonderd bleeven, onder welken vyfentagtig Leidsche Poorters waren. Veele gevangenen werden, op bevel van Vrouwe Jakoba, als muitelingen, ter dood gebragt. Doch zes of zeven aanzienlyke Amsterdamsche Burgers stonden af van hun Poorterschap, en deeden Jakoba huldeGa naar voetnoot(e). 't Schynt egter, dat zy, kort hier na, op aanhouden van Hertoge Filips, haare zyde wederom verlaaten hebbenGa naar voetnoot(f). |
|