Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijAart van Jakoba.Jakoba, die nu omtrent twintig jaaren bereikte, was schoon van gedaante, sterk en gezond van lighaam, en van eenen vrolyken aartGa naar voetnoot(b). Ook hadt zy reeds, voor lang, blyken van mannelyken moed, schranderheid en bekwaamheid tot de Regeeringe gegevenGa naar voetnoot(c). Met zulke hoedanigheden, moest haar een Man, gelyk de Hertog van Brabant was, weekelyk van gesteldheid, laf en traag van geest, waarlyk tot eenen last zyn. Ook hadt zy het Huwelyk met hem, tegen haaren zin, en gedrongen door haare Moeder en Vrienden, aangegaanGa naar voetnoot(d). Beklaaglyk lot der Grooten! wien het Staatsbelang dikwils belet, in eene zaak van zo veel gewigt, hunne genegenheid te volgen. De Hertog hadt zyner Gemaalinne nog verscheiden' byzondere redenen tot misnoegen gegeven. Zy was genoodzaakt geweest hem naar Brabant te volgen, schoon zy zig veel liever in Holland zou opgehou- | |
[pagina 449]
| |
den hebbenGa naar voetnoot(e). En hier gekomen, dwong hy haar, Brabantsche Juffers, in stede van de Hollandschen, welken zy medegebragt hadt, in haaren dienst te neemenGa naar voetnoot(f). Daarenboven, hieldt de Hertog onbetaamlyke gemeenschap met eene Dogter van Willem van Asche, een' Brabantsch' EdelmanGa naar voetnoot(g), 't welk eene schoone en moedige Vrouw, als Jakoba, zeer in den krop steeken moest. Doch 't gene haar, naar 't getuigenis der oudste SchryverenGa naar voetnoot(h), meest van den Hertoge vervreemde, was zyne volslaagen' onbekwaamheid tot de Regeering. Hier aan hadt zy 't missen van een voornaam gedeelte haarer Erflanden te wyten. |
|