Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijInzigten van Jan van Beieren.Jan van Beieren zag zig, door het voltrekken van 't Huwelyk zyner Nigte, versteken van het Ruwaardschap deezer LandenGa naar voetnoot(u), welk het minst was, dat hy zig toegelegd hadt. Hy kende de magt van het Huis van Bourgondie, | |
[pagina 422]
| |
en bevroedde te regt, dat men hem geen bewind meer hier te Lande laaten zou, dan hem Hertog Albrecht, reeds by zyn leeven opgedraagen hadt, 't welk, ten voornaamen deele, binnen de Heerlykheden van Woerden en Voorne met de Stad Briele bepaald was. Dordrecht, alwaar hy zig ophieldt, was hem, dit wist hy, genegen; doch ligtelyk begreep hy, dat deeze Stad alleen, in vermogen, tegen alle de anderen, die Vrouwe Jakoba aanhingen, niet opmogt. Ook was hy, daar en in den Briel, alleen voor Ruwaard erkend. Onder welken naam hy, na dat Jakoba gehuwd was, niet bekwaamlyk regeeren kon. Den naam van Graaf aan te neemen, moest de meeste Landzaaten, die Jakoba hadden ingehuldigd, zeer tegen hem verbitteren, en 't ontbrak hem nog aan aanzien en magt, om zig met geweld, in 't aangenomen bewind te handhaaven. Alle deeze zwaarigheden zouden een' ander' belet hebben, naar de Regeeringe te staan; doch Jan van Beieren was loos en moedig genoeg, om 'er door heenen te worstelen. Hy wist zelfs aan zyne onregtmaatige indringing in 't Graaflyk bewind eenen glimp van regt te geeven, en bragt het eerlang zo ver, dat hy, door Vrouwe Jakoba zelve, onder zekere voorwaarde, in de Regeeringe, bevestigd werdt. |
|