Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXXV. Hertog Willem poogt de opvolging in 't gebied, voor zyne Dogter Jakoba, te verzekeren.Hy hadt, tot nog toe, geene wettige kinderen dan zyne Dogter Jakoba, en zyne grootste zorg was, haar van de opvolging, in 't bewind deezer Landen, te verzekeren. Keizer Sigismond hadt hem niet willen belooven, dat hy haar, na zyn afsterven, met deeze Landen verlyden zou. Hy hadt zig, derhalven, kort na zyne terugkomst uit Engeland, gekeerd tot de Edelen en Steden van Holland, die hy ter algemeene Dagvaart beschreeven, en eene belofte afgevergd hadt, om, na zyn overlyden, zyne | |
[pagina 409]
| |
Dogter Jakoba, tot wettige Landsvrouwe, in te huldigen. De Dagvaart was in Oogstmaand des jaars 1416 gehouden. De Edelen, die op dezelve verscheenen, waren Filips, Heer van Wassenaar, Burggraaf te Leiden, Henrik van Wassenaar, Dirk van der Lek, Herbaren van Ysselstein, Jan van Heemstede van Benthuizen, Henrik van Naaldwyk, Maarschalk van Noordholland, Jan, Bastaard van Blois, Heer van Treslong, Melis van Mynden, Arend van Duivenvoorde, Jan van Woude, Heer van Warmond, Willem van der Boukhorst, Gerrit van Heemskerk, Heer van Oosthuizen, Barthoud van Assendelft, Gerrit van Zyl, an van Hodenpyl, Filips van Spangen en Gillis van Kralingen, Ridders: Willem Eggaart, Heer van Purmerende, Helmich van Doornik, Adriaan van Raaphorst, Gerrit van Poelgeest, Filips de Bloot, Mouweryn van der Does, Gerrit van Benningbroek, Dirk van Zandhorst en Adriaan van Mathenesse, Knaapen. Wyders waren 'er tegenwoordig geweest de Schouten, Burgemeesters, Schepens en Raaden der Steden Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Oudewater, Schiedam, Alkmaar, Hoorn, Medenblik, Enkhuizen en Monnikendam. Alle deeze Edelen en Steden hadden plegtiglyk gezwooren ‘dat zy Jakoba, Daufyne van Vienne, zo Willem voor haar, zonder wettigen Zoon natelaaten, overlyden mogt, voor zyne erfdogter en leenvolgster, erkennen, en haar, nevens haaren wettigen Voogd, hulde doen | |
[pagina 410]
| |
en onderdaanigheid bewyzen zouden, haar met lyf en goed tegen alle haare vyanden beschermende.’ Hier van werden Brieven bezegeld, die op den vystienden van Oogstmaand gegeven warenGa naar voetnoot(z). Doch men vindt, by sommigen, nog van andere Brieven gewaagd, die, ten zelfden dage, waren getekend, in welken, dezelfde belofte gedaan werdt, door ‘Huibert, Heere tot Kuilenburg en de Lek, Henrik, Heere van Viane en van Gooije, Otto, Heere van Asperen, Gerrit van Stryen, Heere van Zevenbergen, Henrik van der Lek, Heere tot Heeswyk, Jan, Heere van Vliet, Jan van Drongelen, Heere van Eethen en Meeuwen, Jan van Kroonenburg, Heere tot Loenen, Arend, Heere van Leyenburg en Gerard van Heemskerk, Heere tot Liesveld, Ridders, Willem van Brederode, Heere tot Merwede en ter Steyn, Jan, Heere tot Langerak, Dirk van der Merwede, Jan van Herlair van der Syle, Dirk van Heukelom en Willem van Bezoyen, Knaapen, benevens Schout, Burgemeesters, Schepens en Raaden der Steden Dordrecht, Schoonhoven, Geertruidenberg, Gorinchem, Heusden, Woudrichem, Ysselstein en LeerdamGa naar voetnoot(a).’ Men ziet hier uit, dat verre de meeste Edelen en Steden beloofd hadden, Jakoba te zullen inhuldigen. De Graaf, 't gewigtig stuk der | |
[pagina 411]
| |
Opvolginge dus, zo hy waande, op eenen vasten voet hebbende gebragt, scheen nu zyn hoofd, met meer gerustheid, te konnen neerleggen. |
|