Vaderlandsche historie. Deel 3
(1750)–Jan Wagenaar– AuteursrechtvrijXXX. Opkomst van Amsterdam, door den Koophandel.De brief, van welken wy spreeken, toont, dat de Koophandel nog zeer te Dordrecht bloeide. Doch Amsterdam, of, gelyk men toen sprak, Amstelredamme begon, sedert dat het onder het onmiddelyk gebied der Hollandsche Graaven geraakt, en met Holland vereenigd geworden was, deeze Stad naar de kroon te steeken. De gelegenheid der Stad Amsterdam aan het Water den Amstel, welk, door sluizen, gelegd in eenen dam, naar welken de Stad den naam heeft, gemeenschap hadt met eenen inham der Zuiderzee, het Ye | |
[pagina 250]
| |
genaamdGa naar voetnoot(q), maakte haar bekwaam tot den handel. De Amsterdammers voeren, omtrent deezen tyd, reeds sterk op de Oostzee. En Albrecht, Koning van Zweeden, gaf hun, in 't jaar 1368, een stuk Lands op 't Eiland SchoonenGa naar voetnoot(r): alwaar zig verscheiden' Amsterdammers, met der woon, nedersloegen, die, volgens de Wetten en Gewoonten der Stad, door eenen Voogd, daar toe byzonderlyk van Stads wege aangesteldGa naar voetnoot(s), geregeerd werden. De Oostersche en andere waaren, die hun uit Zee werden t'huis gebragt, vertierden zy, langs den Amstel, en de Waters, die met denzelven gemeenschap hadden, door gantsch Holland en 't Stigt: en over 't Ye in Waterland, alwaar zy, al vroeg, tolvry vaaren mogtenGa naar voetnoot(t). Ook bragten zy, omtrent deezen tyd, Graanen, Hout, Yzer, Bier en andere waaren, over de Zuiderzee, naar Deventer en ZwolleGa naar voetnoot(u): en veelerlei goederen, met naame Hamburger Bier, langs de Schelde, naar Brabant en VlaanderenGa naar voetnoot(v). De Stad was egter nog van kleine uitgestrektheid. Men vindt de oudste bepaaling van der zelver Vryheid, in eene Handvest van denGa naar margenoot+ tegenwoordigen Graave Willem den IV, den negenden van Wintermaand des jaars 1342, in den Haage, gegeven: waarby de straffen en boeten, op Doodslag, Keur-wonden, Leemte, Vredebreuk, Vegtery en Huisbraak be- | |
[pagina 251]
| |
paald worden. Ook krygt de Stad, by deeze Handvest, het voorregt der Hollandsche Steden in 't gemeen ‘dat alles, wat binnen de Vryheid geschiedt, door Schout en Schepenen der Stad, beregt moet worden, mids het niet draage tegen 's Graaven Heerlykheid Doch zo den Schepenen een Vonnis gevraagd wordt, en zy zyns niet wys, wordt hun gelast, het zelve te zoeken te Haarlem, of ergens anders binnen den Lande, daar zy's best wys mogen wordenGa naar voetnoot(w).’ Hier uit kan, onder anderen, de kleinheid der Stede, ten deezen tyde, worden afgenomen. De Zeevaart en Koophandel heeft haar, eerlang, dermaate doen toeneemen, dat zy, in grootte en luister, de meeste Europische Koopsteden overtreft. Doch de Ingezetenen deezer Landen in 't gemeen hadden zig, omtrent deezen tyd, door de Scheepvaart, by de Venetiaanen, die thans sterk op de Levant en Egipte handelden, reeds vermaard gemaakt. Een Venetiaansch SchryverGa naar voetnoot(8), die deezen | |
[pagina 252]
| |
tyd beleefd heeft, en al by Graave Willem den III. bekend geweest wasGa naar voetnoot(x), getuigt het niet flegts van de Hollanders; maar ook van de Zeeuwen en Friezen. |
|